Uitreiking Virtus scriptieprijs aan Gerrit van Oosterom

Afb. 1. Heidi gravin van Limburg Stirum, directeur NKS Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats, overhandigd de oorkonde van de Virtus scriptieprijs aan Gerrit van Oosterom.
Afb. 1. Heidi gravin van Limburg Stirum, directeur NKS Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats, overhandigt de oorkonde van de Virtus scriptieprijs aan Gerrit van Oosterom.
gronden-van-vermaak-van-oosterom
Afb. 2. De voorkant van de masterscriptie van Gerrit van Oosterom.

Op dinsdag 27 juni werd in Utrecht voor de eerste keer de Virtus scriptieprijs uitgereikt door de Werkgroep Adelsgeschiedenis. Uit handen van Heidi gravin van Limburg Stirum, directeur NKS Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats, ontving Gerrit van Oosterom de oorkonde met het bijbehorende geldbedrag voor zijn scriptie ‘Gronden van vermaak. Een reconstructie van de ontwikkeling van de buitenplaatscultuur en het buitenplaatslandschap langs de Oude Rijn tussen Leiden en Utrecht (1600-1900)’. De NKS kon dankzij zijn grote bibliotheek en medewerkers een aandeel leveren bij zijn onderzoek.

Het juryrapport roemde onder meer zijn heldere vraagstelling, het aansluiten bij recente literatuur, het omvangrijke bronnenonderzoek en het analytisch vermogen van de auteur; het was een scriptie die ver boven het gemiddelde uitsteeg.

Zijn scriptie is via deze link online te lezen: www.rug.nl/research/kenniscentrumlandschap/mscripties/masterscriptie_g_van_oosterom_8_juli_2015.pdf.

Hierna sprak Gerrit van Oosterom over de buitenplaats Brittenrust, die een welhaast iconische status kreeg, omdat het één van de eerste grote huizen was die afgebroken werd en dit maakte indruk. Hij noemde het opvallend dat de Oude Rijn vooral geassocieerd wordt met de Romeinen, terwijl er uit deze tijd bijna niets bewaard is gebleven. Hij maakte een onderscheid tussen de verschillende buitenplaatsen als tussen dodo’s en schildpadden: grote buitenplaatsen die ten onder gingen en boerderijen die tot buitenplaats transformeerden en vervolgens weer tot boerderij vervielen.

Op deze avond waren er nog drie interessante ‘flits-lezingen’:

‘Buitenplaatslandschappen. Een verkenning’, door drs. Ben Olde Meierink.

In zijn lezing noemde hij jonkheer dr. Henri van der Wyck (1927-2001) de vader van de term buitenplaatslandschap. Als voorbeelden van buitenplaatslandschappen gaf hij de Oude Rijn, de zuidelijke Vecht, het gebied rondom Amsterdam en ’s Graveland. Opvallend gegeven hierbij was steeds dat de elite in elkaars nabijheid ging wonen. Dit ‘samenkruipen van elites’ noemde hij een oud patroon en kon je terugzien aan de Langbroeker Wetering, waar de adel in de Middeleeuwen al dicht bij elkaar in woontorens ging wonen. Als vestigingsplaats voor een buitenplaats zie je meestal de voorkeur voor rivieren met scheepvaart.

‘Vrouwenalba amicorum: vriendschap tussen stad en platteland rond 1600’, door dr. Sophie Reinders.

In de 16e en 17e eeuw waren vrouwenalba vooral een adellijk fenomeen. Wat zij opvallend noemde, was het duidelijke netwerk, waarbij men dezelfde namen in de verschillende alba tegenkwam. Ook al werd er vaak ‘tweedehands materiaal’ gebruikt en duiken dezelfde citaten vaker op, toch hadden deze een persoonlijke betekenis. Het beeld dat de adellijke dames op afgelegen kastelen op het platteland woonden, moet bijgesteld worden. Ook al stamden zij uit families die deze kastelen al generaties lang in bezit hadden, toch bezaten de meeste riddermatige families stadswoningen in verband met comfort en veiligheid. De tegenstelling tussen stad en platteland vond zij dan ook veel kleiner en de vrouwenalba reisden veelvuldig tussen stad en platteland.

‘Kastelen, buitenplaatsen en de verleiding van dubbele namen’, door dr. Conrad Gietman.

Kasteelnamen kunnen op verschillende manieren voortleven, maar zeker ook als toevoeging van familienamen. In de 11e eeuw onderscheiden edelen zich door voornamen, maar ook door kasteelnamen, ook al hadden niet alle edelen een familienaam. Omstreeks 1430 had 1 op de 3 edelen in Zeeland nog een patroniem, maar aan het einde van de Middeleeuwen hadden alle edelen een achternaam. De incorporatie van de kasteelnaam leverde status op – door hem ‘de glans van de toevoeging’ genoemd. In Gelderland en Overijssel werd omstreeks 1600 de toevoeging van de naam van de havezate gebruik, die waarschijnlijk verband hield met toelating tot de Ridderschap. Het mooist denkbare distinctief vond hij het toponiem dat de familienaam herhaalde, zoals Van Rechteren tot Rechteren. Ook de familie Van Haersolte deed hier aan mee en bouwde een nieuw huis op de vermeende plek van het stamslot en noemde zich Van Haersolte tot Haerst. Tot in onze tijd leeft het verlangen naar dubbele namen voort en worden heerlijkheden nog steeds om die reden gekocht.