Directeur

J. Töpfer (John)

In de eerste bestuursvergadering die na de oprichting op 29 februari 2016 op dezelfde datum gehouden werd in de gemeente Baarn werd de heer J. Töpfer benoemd tot directeur van de Stichting Adel in Nederland. Hij representeert de stichting bij gelegenheden, legt en onderhoudt de contacten met de adellijke organisaties zoals die in het Nederland’s Adelsboek vermeld staan, beheert de webpagina en schrijft berichten hiervoor.

Bericht van de directeur – over wat mij boeit in adel.

Op zaterdag 22 september 2012 was ik te gast bij de heroprichting van de Ridderschap van Groningen en de dag erna bedacht ik dat het misschien wel een leuk idee zou zijn om de foto’s hiervan op internet te delen via een nieuwe groep op Facebook: AiN was geboren.

Het eerste bericht dat ik op 23 september plaatste, ging over de nieuwe voorzitter van de Nederlandse Adelsvereniging en het lag in de bedoeling om één of twee keer per week een berichtje te plaatsen om geïnteresseerden te informeren over adellijke actualiteiten, anekdotes en historische informatie – het werd al snel een dagelijkse stroom van berichten en nu (29 februari 2016) ben ik 361.524 getypte woorden verder in een word-document dat 934 pagina’s beslaat.

Bij actualiteiten konden en kunnen berichten over adel in de breedste zin de revue passeren: van genealogisch nieuws tot adel op tv, in de krant en op de radio, van nieuws over tentoonstellingen tot veilingen en boeken. Al snel verschenen er nieuwe rubrieken als ‘In Memoriam’, ‘Thuis heb ik nog een ansichtkaart’, ‘Moord & Brand’ en als nieuwste ‘Uit de verzameling van’. Inmiddels is er ook een serie interviews gestart waarover u binnenkort meer hoort.

Uitgangspunt was en is dat de berichten gevarieerd moeten zijn en prettig leesbaar. De informatie moet ook feitelijk juist zijn op basis van betrouwbare bronnen en de formulering moet beschaafd zijn: ik heb er totaal geen behoefte aan om een ‘chronique scandaleuse’ te worden, zoals het Nederland’s Adelsboek in het verleden wel genoemd werd. Ook al gebruik ik vrijwel alleen openbaar toegankelijke bronnen (het voornoemde ‘rode boekje’, kranten, familieboeken, enz.), toch gebruik ik soms niet alle informatie die ik vind en weet en wil ik met name in de In Memoriams respectvol blijven.

Doe ik hiermee de waarheid geweld aan? Zet ik de adel hiermee in een mooier daglicht? Nee, de informatie is altijd correct, maar ik probeer wel de juiste toon te treffen en wie goed leest, kan hier en daar tussen de regels door meer lezen dan er op het eerste gezicht lijkt te staan. Ik beschouw het dan ook als een compliment dat familieleden de In Memoriams waarderen en er geen enkele tot op heden verwijderd hoefde te worden.

Facebook bleek een handig en makkelijk te gebruiken medium te zijn en zonder reclame te hoeven maken, zijn er inmiddels 2327 volgers en bezoeken op dit moment gemiddeld bijna 10.000 bezoekers per week AiN. Het meest bekeken bericht kon zelfs op 12.188 bezoekers rekenen en in diezelfde week werd de bezoekersgrens van 30.000 gepasseerd.

Facebook biedt ook de mogelijkheid voor reacties, ook al begrijpt niet iedereen ‘hoe het heurt’: het taalgebruik moet gepast zijn en de reacties moeten met het bericht te maken hebben waar ze onder staan. Kritische reacties en vragen zijn zonder meer welkom. Voorwaarde is wel dat ze dan ook onderbouwd zijn en men niet komt aanzetten met steeds dezelfde (cliché) aannames en terugkerende stokpaardjes die niet op feitelijk onderzoek gebaseerd zijn. Iedere reactie en iedere vraag kan rekenen op een serieuze reactie van mij, maar blijft men in herhaling vallen, dan verwijder ik de berichten en blokkeer ik iemand, want ik besteed mijn tijd liever aan onderzoek doen, schrijven, interviews afnemen en foto’s op locatie maken).

12782416_10207218646403147_1839396517_n.jpg
Afb. 1: huis Molecaten bij Hattem, van 1717-1987 in het bezit van de baronnen Van Heeckeren

En waarom nu deze niet aflatende stroom berichten? Ben ik een ‘fanaticus’ zoals sommigen denken? Een ‘verwaten, autistische dweper’? Of schrijf ik met ‘hijgende adoratie’ over adel omdat ik zelf van adel wil zijn? Om het laatste meteen te ontkrachten, parafraseer ik graag meteen (met een vette knipoog) het devies van de Franse adellijke familie De Rohan: ‘Roi ne puis, prince ne daigne, Töpfer suis!’
Laat ik u nu meenemen naar de besneeuwde bossen van het landgoed Molecaten, waar een klein jongetje van een jaar of acht tijdens Kerst wandelt met zijn familie. Op een open plek aangekomen verrijst daar een – in zijn ogen – groot kasteel, dat nóg sprookjesachtiger wordt door wat zijn oom Dirk hem dan zegt: “Kijk, daar woont een échte baron!”. Pats! De kiem is gelegd voor een levenslange fascinatie: wat is een baron? Wat is een échte baron? Hoe leeft een baron? Wat maakt het dat iemand als een baron gezien wordt? Of wat maakt het dat iemand zichzelf als baron ziet?

Om meteen een knuppel in het adellijke hoenderhok te gooien: dé adel bestaat niet. Oh zeker, er is de Néderlandse adel, d.w.z. iedereen die sinds 1814 geregistreerd staat met een Nederlandse adellijke titel of een predicaat, maar de samenstelling van de Nederlandse adel is niet homogeen: er is oude en jonge adeldom, er is verschil in afkomst en herkomst, er is verschil in maatschappelijke positie, er zijn edelen met of zonder grondbezit of kastelen, hoog- en laagopgeleid (ook al laat onderzoek in recente jaren door bv. prof. J. Dronkers zien dat adel gemiddeld genomen op vele gebieden nog steeds hoger scoort dan de rest van de Nederlandse bevolking).

Ik durf zelfs te stellen dat dé adel in wezen nooit bestaan heeft. Adel is in de afgelopen acht eeuwen in Nederland meestal een open, soms gesloten heterogene groep geweest: er kwamen nieuwe families bij (nouveaux riches, die vanzelf ‘oud geld’ werden als ze het maar lang genoeg volhielden) en er verdwenen families door uit te sterven of omlaag te duikelen op de maatschappelijke ladder. En ieder tijdperk had weer zijn eigen adellijke kenmerken; tegenwoordig zie je bv. nog maar zelden een edelman in harnas met zwaard zwaaiend op straat. Adel moest zichzelf eigenlijk steeds opnieuw weer uitvinden.

En toch wordt adel al eeuwenlang als één groep gezien en ziet adel zichzelf ook als één groep, ook al worden er onderling nog weleens grapjes gemaakt over het verschil in ouderdom. Maar het patroon is steeds hetzelfde en ook geadelde geslachten uit de 19e eeuw zijn binnen één generatie door huwelijk verweven met oude(re) adel. Hoe komt dat dan? Dat heeft alles te maken met beeld en zelfbeeld: hoe kijkt de buitenwereld tegen adel aan en hoe kijkt adel tegen zichzelf aan. En dat boeit mij.

Om met het beeld van de buitenwereld te beginnen: dit kunnen ideeën zijn over nobel en edel gedrag, maar dit kunnen ook de cliché beelden zijn over het wonen-op-een-kasteel of bekakt-praten-met-de-bekende-hete-aardappel en hier horen evengoed de aannames bij over alle-feodale-heren-die-hun-boeren-uitpersten of al-die-edelen-die-hun-titel-door-financiële-manipulaties verkregen. Het grappige is overigens dat zelfs degenen met verstokte kritiek op adel toch op deze pagina terechtkomen, de berichten lezen en er op reageren; zouden zij al deze moeite ook doen, als de berichten bv. gingen over de boerenbevolking in Tietjerksteradeel door de eeuwen heen? In wezen houden zij met hun kritiek de door hen verfoeide adel evenzeer in stand als door wat ik hier doe met al mijn berichten.

En hoe zit het dan met het zelfbeeld van de adel? Jaren geleden hoorde ik een baron Van Lynden in een tv-programma, door mij als jongeling opgenomen met een casetterecordertje, op de vraag antwoorden wat het voor hem betekende om van adel te zijn: “Dat is het gevoel dat je met je naam en je titel je familiegeschiedenis met je meedraagt en dat je daardoor verantwoordelijkheid voelt voor de maatschappij en de mensen om je heen.”

Dat is iets wat ik ‘wellevendheid’ noem: omdat je je in een bevoorrechte positie bevindt door afkomst, opvoeding en opleiding voel je je verantwoordelijk voor de ander. Of zoals de Landcommandeur van de Duitsche Orde J.R. baron de Vos van Steenwijk vertelde bij een gouden lepel op het Duitse Huis: “Een aardige anekdote is deze gouden lepel, geschonken door één van de oud-commandeuren, die ons op het hart drukte ‘Mijne heren, u bent niet met een zilveren, maar met een gouden lepel in uw mond geboren en u dient zich daar ook naar te gedragen’. Met andere woorden: als jij met zoveel geluk en rijkdom bent geboren, dien je dat ook uit te dragen in je rentmeesterschap naar je omgeving.” En dat zie ik iedere keer weer terug en of zich dat zal blijven voortzetten bij de jongere en komende generaties? Geen idee. Adellijke kenmerken en symbolen zijn nog steeds volop aanwezig, maar het is aan adel nu en in de toekomst om deze te gebruiken, te vernieuwen en om zichzelf daarmee weer opnieuw uit te vinden.

Misschien gaat het wel met adel zoals een baron (oude adel uit 1320) vond, toen zijn familie op punt van uitsterven stond: “Die vond dat het wel mooi was geweest” en de laatste telg keerde vervolgens in 2002 bij zijn naderend sterven terug naar het stadje dat in 1393 door zijn voorvader gebouwd was, om daar zijn ogen te sluiten – dat dan weer wel.

Maar tot die tijd beleef ik heel erg veel genoegen aan bijzondere ontmoetingen, urenlange openhartige gesprekken, adellijk cultureel erfgoed, wellevendheid, grandeur, maar ook verdwenen grandeur en vele anekdotes, die ik hier met u deel. Mij inspireren ze in ieder geval en misschien u en anderen ook wel. Het is aan u wat u hiervan leest en aan u hoe u deze informatie interpreteert om te komen tot uw beeld van adel.

12767514_10207218647483174_1388837235_n.jpg
Afb. 2: Adolphine Agneta barones van Heeckeren van Molecaten née jonkvrouwe Groeninx van Zoelen (1885-1967), part. collectie.

Laat mij u nog tot slot weer even meenemen naar het landgoed Molecaten voor een anekdote, waarin beeld en zelfbeeld beide zijn terug te vinden. Het is het jaar 1967. Op het huis woont Adolphine Agneta barones van Heeckeren van Molecaten née jonkvrouwe Groeninx van Zoelen (1885-1967), grootmeesteres van Koningin Juliana: “Op een dag kwam de oude barones voorrijden met haar jongste zoon en vroeg of ik er voor wilde zorgen, dat mijn man de druivenkas zou repareren. Als hij dat zou doen, zou ik de eerste tros druiven krijgen uit de gerepareerde kas.”

De kas werd gerepareerd, maar voor de eerste oogst rijp was, overleed de barones en er volgde een bijzetting in de familiegrafkelder compleet met kransen van het Koninklijk Huis. “Enige tijd later werd er gebeld en stond haar jongste zoon voor de deur met in zijn handen de eerste tros druiven – zoals beloofd.”

Met vriendelijke groet en hartelijke dank voor het volgen, lezen, vragen en reageren,

John Töpfer
directeur Stichting Adel in Nederland

Noot: Het bovenstaande verhaal is een aangepaste versie van het verhaal dat ik schreef bij het twee- en driejarig bestaan van de voorloper van de stichting, de facebookpagina AiN.