Op 17 oktober 1907 trad de Duitse ‘eerste luitenant à la suite in het Beijersche Leger’ Friedrich Ludwig Botha Alfred Conrad Graf von Rechteren-Limpurg-Speckfeld op het stadhuis van ’s-Gravenhage in het huwelijk met zijn Nederlandse achternichtje Adolphina Adriana gravin van Rechteren Limpurg.
De bruidegom was 31 jaar en woonachtig in Markt Einersheim in Beieren, terwijl de bruid 19 jaar was en in ’s-Gravenhage woonde. Met haar ouders en broertje bewoonde zij hier een vorstelijk stadspaleis aan de Javastraat nr. 26, dat in latere jaren groot genoeg was om als stadhuis van ’s-Gravenhage te kunnen dienen.
Het bruidspaar had gemeenschappelijke voorouders in Jan Everard Adolph Graaf van Rechteren, heer van Rechteren, de Schuilenburg en de Eze (1714-1754) en Sophia Carolina Florentina des H.R. Rijksgravin van Rechteren, vrouwe van Almelo en Vriezenveen (1725-1805). De oudste zoon van dit echtpaar werd de stamvader van de Nederlandse takken op kasteel Rechteren en huis Almelo, terwijl hun jongste zoon de stamvader werd van de Duitse tak, die zou opvolgen in de Beierse bezittingen.
Het was een indrukwekkend gezelschap dat zich op het Haagse gemeentehuis verzamelde: de bruid werd vergezeld door haar ouders Wilhelm Reinhard Adolph Carel graaf van Rechteren Limpurg en jonkvrouwe Constance Jacoba Johanna Wilhelmina van den Santheuvel. Als getuigen voor haar traden haar oom Henrij Boudewijn de Roo van Capelle, heer van Westmaas en Greup, uit Dordrecht en haar oom Samuël Adolph graaf van Rechteren Limpurg op. Laatstgenoemde was oud-consul in Bordeaux en woonde in Rozendaal. De vader van de bruidegom, Friedrich Albrecht Emil August Graf von Rechteren-Limpurg-Speckfeld, was 14 jaar daarvoor al overleden en zijn moeder, Christine Gräfin zu Stolberg-Wernigerode, had de lange reis niet ondernomen en was in Beieren gebleven. Zijn getuigen waren Willem Peter graaf van Bylandt, referendaris bij het Kabinet der Koningin, en een Nederlandse achterneef, Adolph Zeyger graaf van Rechteren Limpurg, die op het stamslot Rechteren van de familie in Dalfsen woonde.
Een week na de voltrekking van het huwelijk kwam het grafelijk echtpaar in Beieren aan en ter gelegenheid van hun terugkeer werd deze fotokaart uitgegeven, waarop het jonggehuwde paar staat afgebeeld met boven hen hun beider wapens met daarboven een vorstenkroon; de Van Rechterens werden tot de Hohe Adel gerekend en het Hoofd van deze tak voerde het predikaat ‘Erlaucht’, dat zich in het Nederlands laat vertalen als Illustere Hoogheid.
In latere jaren werd Friedrich uiteindelijk ritmeester in Beierse dienst en rechtsridder bij de Johanniter Orde. Het echtpaar kreeg twee dochters, waaruit nakomelingen in Duitsland en Nederland voortleven.