Boekbespreking: ‘Hoe werkt de Nederlandse adel?’

Afb. De voorkant van 'Hoe werkt de Nederlandse adel?'
Afb. De voorkant van ‘Hoe werkt de Nederlandse adel?’

Onlangs verscheen het boek ‘Hoe werkt de Nederlandse adel? Hun beroepen en netwerken als bron van bestaan’, dat geschreven werd door Maurice ridder de van der Schueren. Hierin beschrijft hij zijn onderzoek naar beroepen die door de Nederlandse adel worden uitgeoefend. Het was al lang bekend dat adellijke personen meer kans maken op een goede baan dan andere personen op de arbeidsmarkt. In het net verschenen boek worden niet alleen de elite beroepen in kaart gebracht die de leden van de Nederlandse adel uitoefenen en die door prof. dr. Jaap Dronkers zijn beschreven, maar alle beroepen, waarbij aan het licht komt dat er eigenlijk sprake is van een soort positieve discriminatie op de arbeidsmarkt, een tegenkracht op wat eigenlijk volgens de moderniseringstheorie de bedoeling zou moeten zijn. Het blijkt dat procentueel gezien vrijwel alle leden van de Nederlandse adel, ondanks het wettelijk vastgelegde gelijkheidsbeginsel, nog altijd meer kans maken op goede werkkringen dan anderen.

In tegenstelling tot honderd jaar geleden konden ongeveer vanaf het jaar 1950 hoge posities ook worden bekleed door personen die de benodigde competenties en ambities hadden. Met het gevolg dat de personen die traditioneel die functies bekleedden werden verdrongen op de arbeidsmarkt. Dat impliceert dat de rol van de Nederlandse adel was uitgespeeld en gewoon moest meedingen met de rest op de arbeidsmarkt. Uiteindelijk werd deze maatschappelijke modernisering ook gefundeerd in artikel 1 van de Grondwet. Bij de werving en selectie behoort men niet meer te letten op de familiegeschiedenis dan wel afkomst, maar alleen op de persoonlijke geschiedenis. Elk individu moet nu dus steeds opnieuw zijn of haar eigen persoonlijke geschiedenis creëren ter verkrijging van een bepaalde positie op de arbeidsmarkt. Een adelsbrief wordt als niet relevant gezien, men moet nu een Curriculum Vitae op tafel leggen.

Echter, toch worden aangeboren kenmerken vandaag de dag gezien als indicaties om te bepalen of een persoon competent is voor een functie of niet. De selecteur van personeel moet een moeilijke beslissing nemen welke kandidaat het beste een functie kan bekleden. Deze beslissing moet dan genomen worden met de laagste zoekkosten. Aanvullende aangeboren kenmerken, zoals een adellijke titel, kunnen in dat geval een goedkoop middel zijn om uit het grote aanbod te selecteren. Het hebben van een adellijke titel suggereert bij de selecteur een hogere productiviteit gezien het hebben van sociaal of cultureel kapitaal. De klanten kunnen meer gecharmeerd zijn om geholpen te worden door een adellijk persoon. Volgens de hoogleraar Dronkers is het zelfs zo dat de werkgever er verstandig aan doet rekening te houden met dat kenmerk bij zijn personeelsbeleid om zo kosten te besparen, of anders, om zo de winst te verhogen (Dronkers, 2000, p. 37).

De hypothese
Wat normaal gesproken aan de hand zou moeten zijn, is dat vandaag de dag de beroepen van leden van de Nederlandse adel volledig moeten resoneren met de rest van de bevolking. Deze zogenoemde nulhypothese wordt ook door veel mensen bevestigd , omdat die hypothese zo logisch lijkt. Zo kunnen we refereren aan drs. Coen baron Schimmelpenninck van der Oije (2013), oud-voorzitter van de Hoge Raad van Adel. Die zei in een interview heel stellig: “De adel als groep, als instituut, dan wel als instelling heeft formeel geen enkele rol meer in Nederland, het adeldom is nu een historisch instituut”. Schimmelpenninck van der Oije zei nog in een ander interview: “Het instituut adel, dat is dood” (Joustra, 2008). Hij beargumenteerde in zijn bewering dat er nog wel slechts één recht over is waar die groep gebruik van kan maken en dat is dat zij nog aanspraken kunnen doen op het gebruik van adellijke titels en predicaten op wettelijke basis. Echter, adellijke titel of niet, de betreffende mensen moeten gewoon mee concurreren op functies die beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt. De toegang tot het bekleden van openbare ambten is nu weggelegd voor iedereen en de vanzelfsprekende opvolging van het ene naar het andere familielid is bij openbare ambten verboden. Schimmelpenninck van der Oije concludeert: het eeuwenlang opgebouwde politieke vermogen is daarmee verloren gegaan en het economisch vermogen dat daarnaast bestond verdween na de invoering van het nieuwe erfrechtsysteem.

De proef op de som
In het boek wordt de vraag beantwoord of dit allemaal zo is. Als basis werd het Nederlands adelsboek gebruikt van het Centraal Bureau voor Genealogie, ook wel het ‘Rode Boekje’ genoemd. In de database werden de gegevens van 5704 telgen van 198 Nederlandse adellijke geslachten gedurende de twintigste eeuw opgenomen ter analyse. Er werden alleen personen opgenomen die 21 jaar of ouder waren. Er werden daarvoor achttien Rode Boekjes gehanteerd en wel de uitgave van 1995 tot en met 2012. Het databestand bestaat dus uit de geslachtsnamen vanaf He- tot en met Wi-. In de database werden voor de beantwoording van deze vraag de volgende variabelen opgenomen en gebruikt: geslachtsnaam, adellijke distinctief, geboortejaar, geslacht, jaargang Rode Boekje, beroepsbeschrijving, adelsbron, academische titel.

Dat is de ene kant van de zaak. Voor de vergelijking is gebruik gemaakt van de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Die hanteert ook een beroepsbeschrijving maar dan van de gehele Nederlandse beroepsbevolking, ook weer met variabelen van geboortejaar en geslacht erbij. Deze database van het CBS is opgenomen in de Standaard Beroepen Classificatie (SBC). De beroepen van de leden van de Nederlandse adel zijn net zoals het is gedaan in de SBC gerangschikt onder: (1) beroepsniveaus, (2) hoofdrichting bekwaamheden, (3) beroepsklassen.

Onverwachte bevindingen
In de zeer overzichtelijke tabellen die voor iedereen te lezen zijn, worden overzichten gegeven hoe de vork in de steel zit. Geconcludeerd kan worden dat het gelijkheidsbeginsel opeens wegvalt op het moment dat het om iemand van adel gaat. En dat geldt op alle niveaus. Als de werving en selectie te maken krijgt met iemand van adel, lijkt bij de selecteur de volgende gedachte naar boven komen: ‘Die persoon daar, die is van edele huize! Dus die zal zelf ook wel zo zijn!’… ‘Het edele bloed zal wel zijn doorgegeven!’… ‘Die daar weet ‘hoe het heurt’!’… ‘Die kandidaat heeft een naam hoog te houden!’… ‘Een directeur met zo’n deftige achternaam willen we best wel hebben’… et cetera.

Voorts komen onder andere ook aan de orde:

Welke elementaire beroepen de leden van de Nederlandse adel hebben naast de prestigieuze beroepen.

Of het huidige beroepsniveau binnen de Nederlandse adel per adellijke titel hetzelfde is (dus: heeft een graaf, omdat deze een hogere titel  heeft, een betere baan dan een jonkheer?).

Of het huidige beroepsniveau binnen de Nederlandse adel bij de verschillende adelsbronnen hetzelfde is (dus zeg maar: heeft oude adel andere beroepen dan jonge adel?) Wat de hoofdrichting van bekwaamheden van de Nederlandse adel is (dus: is het voornamelijk economisch, technisch, juridisch, geneeskundig, bestuurskundig et cetera?)

Ten slotte ook het groepsbeleid. Hoe men binnen de adellijke geslachten (en ook inter-familiaal)  ‘het adellijke’ goed weet uit te rollen om zelfs in deze tijd voordeel te halen op de arbeidsmarkt.

Gegevens van deze uitgave:

Titel: Hoe werkt de Nederlandse adel? Hun beroepen en netwerken als bron van bestaan
Auteur: Maurice de van der Schueren
Uitgever: Singel Uitgeverij Amsterdam
ISBN: 9402149236
Verkrijgbaar bij o.a. Bol.com als e-book